Naar het Middelpunt der Aarde | страница 6
Mijn oom viel met eene onbegrijpelijke gretigheid op die vod aan. Het kon niet missen of een oud document, misschien sedert onheugelijke tijden in een oud boek gesloten, moest hooge waarde in zijn oog hebben.
“Wat is dat?” riep hij uit.
En tegelijk ontvouwde hij zorgvuldig op zijne tafel een stuk perkament, 10 duim lang en 6 duim breed, waarop in dwarse lijnen onverklaarbare teekens stonden.
Wij voegen een nauwkeurig fac-simile er van hiernevens.
Ik stel er prijs op om die zonderlinge teekens te doen kennen, want door hen werden professor Lidenbrock en zijn neef aangezet om den vreemdsten tocht der negentiende eeuw te ondernemen.
De professor beschouwde eenige oogenblikken deze rij letters; vervolgens zeide hij zijn bril afnemende:
“Het is runisch schrift; deze letterteekens zijn geheel overeenkomstig met die van het handschrift van Snorre Turleson! Maar … wat zou het toch beteekenen?”
Daar het runisch schrift mij voorkwam eene uitvinding van geleerden te zijn om den grooten hoop zand in de oogen te strooien, speet het mij geenszins, toen ik zag, dat mijn oom er niets van begreep. Dat maakte ik ten minste op uit de beweging zijner vingers, die hij geducht heen en weer draaide.
“Het is echter oud ijslandsch!” bromde hij binnensmonds.
En professor Lidenbrock moest het wel weten, want men hield hem voor een groot taalkenner. Wel sprak hij de 2000 talen en 4000 tongvallen, die op de oppervlakte der aarde in gebruik zijn, niet vloeiend, maar hij wist er toch aardig wat van.
Toen deze moeielijkheid zich opdeed, was hij op het punt zich aan al de onstuimigheid van zijn karakter over te geven en ik voorzag een heftig tooneel, toen het twee uur sloeg op het kleine uurwerk op den schoorsteenmantel.
Dadelijk opende de goede Martha de deur van het vertrek, zeggende: “De soep staat op tafel.”
“De drommel hale de soep,” riep mijn oom, “en haar, die ze gekookt heeft, en hen, die ze zullen eten!”
Martha vluchtte, ik ijlde haar achterna, en zonder te weten hoe, zat ik op mijne gewone plaats in de eetzaal.
Ik wachtte eenige oogenblikken. De professor kwam niet. Dit was de eerste keer, voorzoover ik wist, dat hij bij het middagmaal gemist werd. En welk een kostelijk middagmaal! eene groentesoep, een spekpannekoek met zuring bestrooid met notemuskaat, een kalfsnierstuk met ingelegde pruimen, en tot nagerecht garnalen met suiker, alles besproeid met lekkeren Moezelwijn.
Zooveel kostte dat oude papier aan mijn oom. In mijne hoedanigheid van liefhebbenden neef meende ik inderdaad verplicht te zijn om voor hem en mij te eten, hetgeen ik ook met de grootste nauwgezetheid deed.