Naar het Middelpunt der Aarde | страница 5



Zoo sprekende opende en sloot mijn oom gedurig het oude boek. Het minste wat ik doen kon was hem naar den inhoud te vragen, hoewel die mij geen het minste belang inboezemde.

“En wat is dan wel de titel van dat merkwaardige boek?” vraagde ik met eene drift, die te hevig was om niet geveinsd te zijn.

“Dit werk,” antwoordde mijn oom vol opgewondenheid, “is de Heims-Kringla van Snorre Turleson, den beroemden ijslandschen schrijver uit de twaalfde eeuw. Het is de kroniek der noorweegsche vorsten, die over IJsland regeerden.”

“Waarlijk!” deed ik mijn best om uit te roepen, “dan is het zonder twijfel eene duitsche vertaling?”

“Nu nog mooier!” antwoordde de professor driftig, “eene vertaling! Wat zou uwe vertaling mij baten? Wie geeft iets om uwe vertaling? Het is het oorspronkelijk werk in de ijslandsche taal, die prachtige, rijke maar tevens eenvoudige taal, die de meest verschillende spraakkunstige verbindingen en talrijke vormveranderingen der woorden toelaat.”

“Even als het duitsch,” bracht ik vrij gelukkig in het midden.

“Ja,” antwoordde mijn oom, de schouders ophalende; “maar met dit onderscheid, dat de ijslandsche taal de drie geslachten heeft, even als het grieksch en de eigennamen verbuigt als het latijn.”

“Zoo!” zeide ik een weinig in mijne onverschilligheid geschokt, “en is de druk van dit boek fraai?”

“Druk! wie spreekt er van druk, ongelukkige Axel? Druk! Houdt gij dit dan voor een gedrukt boek? Neen, domoor! het is een handschrift en wel een runisch handschrift!..”

“Een runisch?”

“Ja! Zoudt gij misschien willen, dat ik u eene verklaring van dat woord gaf?”

“Daar zal ik wel op passen,” antwoordde ik op den toon van iemand, wiens eigenliefde gekwetst is.

Maar mijn oom draafde door en onderrichte mij tegen mijn zin in zaken, die ik niet verlangde te weten.

“De runen,” hernam hij, “waren schrijfletters, die vroeger op IJsland in gebruik waren, en volgens de overlevering had Odin zelf ze uitgevonden. Goddelooze! bezie en bewonder dan toch die teekens, welke uit het brein van een god zijn voortgekomen!”

Niet wetende wat te antwoorden, was ik waarlijk op het punt om neder te knielen, eene soort van antwoord, dat den goden even zeer moet bevallen als den koningen, omdat het het voordeel heeft van hen nooit in verlegenheid te brengen, toen een toeval den loop van het gesprek eene andere wending gaf.

Het was de verschijning van een smerig perkament, dat uit het boek gleed en op den grond viel.