Naar het Middelpunt der Aarde | страница 16



Ik kon door een gebaar, door een woord slechts die ijzeren schroef losmaken, die op zijne hersenpan drukte. En ik deed het niet!

Mijn hart was toch goed genoeg. Waarom bleef ik dan stom in zulk een geval? In het belang van mijn oom.

“Neen, neen!” herhaalde ik, “neen, ik zal niet spreken! Hij zou er heen willen gaan, ik ken hem; niets zou hem kunnen tegenhouden. Hij heeft eene vulkanische verbeeldingskracht, en om te doen wat andere geologen niet gedaan hebben, zou hij zijn leven wagen. Ik zal zwijgen, ik zal het geheim bewaren, waarvan het toeval mij bezitter heeft gemaakt; het te ontdekken zou zoo goed zijn als professor Lidenbrock te dooden. Laat hij het raden, als hij kan, ik wil mij later niet te verwijten hebben, dat ik hem in het verderf heb gestort!”

Nadat ik hieromtrent tot een besluit was gekomen, sloeg ik de armen over elkaar en wachtte. Maar ik had niet op een voorval gerekend, dat eenige uren later plaats had.

Toen de goede Martha het huis wilde verlaten om naar de markt te gaan, vond zij de deur gesloten; de huissleutel stak niet in het slot. Wie had hem er uitgenomen? Stellig mijn oom, toen hij den vorigen avond van zijn haastig uitstapje was teruggekomen.

Was het met voordacht? Was het bij vergissing? Wilde hij ons de kwellingen van den honger laten ondergaan? Dat dacht mij toch wat al te erg. Hoe! Martha en ik zouden de offers zijn van een toestand, die ons niet het minste aanging? Zonder twijfel, en ik herinnerde mij een vroeger voorval, dat wel geschikt was om ons vrees aan te jagen. Eenige jaren geleden toch, op een tijdstip dat mijn oom werkte aan zijn groote mineralogische classificatie, bleef hij acht en veertig uur zonder voedsel, en het geheele huisgezin moest zich onderwerpen aan die wetenschappelijke hongerkuur. Ik voor mij kreeg er een maagkramp door, die niet zeer aangenaam was voor een vrij eetlustigen jongen.

Het scheen mij dus toe, dat het ontbijt even zoo zou uitblijven als het vorige avondeten. Ik besloot echter mijn moed te toonen, en niet te wijken voor de eischen der maag. Martha trok het zich zeer aan en werd bedroefd, die goede vrouw! Wat mij aangaat, de onmogelijkheid om het huis te verlaten hield mij en terecht meer bezig. Men begrijpt mij wel.

Mijn oom werkte gestadig door; zijn verbeelding verloor zich in de denkbeeldige wereld der verbindingen; hij leefde ver buiten de aarde en gevoelde werkelijk geen aardsche behoeften.

Tegen den middag prikkelde de honger mij hevig; Martha had, in hare eenvoudigheid, den vorigen avond den voorraad der etenskast geplunderd; er was niets meer in huis. Toch hield ik mij goed. Ik maakte er eene soort van punt van eer van.