Naar het Middelpunt der Aarde | страница 14
Eindelijk gelukte het mij mijne ontroering meester te worden. Ik maakte het mij tot een plicht om tweemaal de kamer rond te gaan, ten einde mijne zenuwen tot bedaren te brengen, vervolgens plaatste ik mij weder in den grooten armstoel.
“Ik zal het lezen!” riep ik uit na ruim adem gehaald te hebben.
Ik bukte over de tafel, legde mijn vinger achtereenvolgens op iedere letter, en zonder te stuiten, zonder één oogenblik te haperen, las ik luide den geheelen volzin.
Maar welk eene ontsteltenis, welk een schrik greep mij aan! Ik stond eerst als door den bliksem getroffen. Hoe! wat ik daar vernam was reeds volbracht! iemand was vermetel genoeg geweest om door te dringen!..
“Ach!” riep ik uit, terwijl ik opsprong, “neen! neen! oom mag het niet weten! Dat ontbreekt er nog maar aan, dat hij de lucht kreeg van zulk eene reis! Hij zou er wellicht ook smaak in krijgen! Niets zou hem kunnen tegenhouden! Hij, zulk een vastberaden geoloog, zou vertrekken in ieder geval, in weerwil, in spijt van alles! En hij zou mij medenemen en wij zouden niet terugkomen! Nooit, nooit!”
Ik verkeerde in een onbeschrijfelijken toestand van opgewondenheid.
“Neen, neen! het mag niet gebeuren,” zeide ik vastbesloten, “en daar ik kan beletten, dat zulk een denkbeeld bij mijn dwingeland opkomt, zal ik het doen. Door dit document telkens te wenden en te keeren, zou hij bij toeval den sleutel kunnen ontdekken. Ik zal het vernietigen!”
Er lag nog eenig vuur in den haard. Ik greep niet alleen het blad papier maar ook het perkament van Saknussemm; met koortsachtig bevende hand wilde ik alles op de kolen werpen en dit gevaarlijke geheim vernietigen, toen de kamerdeur geopend werd en mijn oom verscheen.
Hoofdstuk V
De professor aan het werk. — De neef valt in slaap. — De huissleutel verdwenen. — De vreugde van mijn oom. — De lezing van het document. — De valiezen moeten gepakt worden
Ik had maar even den tijd om het onheil-aanbrengend document weder op de tafel te leggen.
Professor Lidenbrock scheen in diep gepeins verzonken. De gedachte, die hem beheerschte, liet hem geen oogenblik rust; hij had klaarblijkelijk onder de wandeling de zaak onderzocht, ontleed, alle hulpbronnen zijner verbeeldingskracht aangewend, en kwam nu terug om de eene of andere nieuwe verbinding toe te passen.
Hij ging inderdaad in zijn armstoel zitten en met de pen in de hand begon hij formules neer te schrijven, die op een algebraïsch vraagstuk geleken.