Naar het Middelpunt der Aarde | страница 11
En tot zijne groote verwondering, maar vooral tot de mijne, las mijn oom:
“Ik bemin u innig, lieve Gräuben!”
“Ei!” riep de professor.
Ja, zonder er om te denken had ik, als een verliefde lomperd dien gevaarlijken volzin geschreven!
“Zoo, zoo! bemint gij Gräuben!” hernam mijn oom op den echten toon van een voogd.
“Ja… Neen…” stamelde ik.
“Zoo, zoo! bemint gij Gräuben!” herhaalde hij werktuiglijk. “Welnu, wij zullen deze handelwijze op het voor ons liggende document toepassen.”
Weder in zijne alles overheerschende beschouwing verdiept, vergat mijn oom reeds mijne onvoorzichtige woorden. Ik zeg onvoorzichtige, want het hoofd van den geleerde kon geene zaken van het hart begrijpen. Maar gelukkig won het de groote zaak van het document.
Op dat oogenblik, dat de voornaamste proef zou gedaan worden, schoten de oogen van professor Lidenbrock bliksemstralen door zijn bril; zijne vingers beefden, toen hij het oude perkament weder opnam; hij was diep ontroerd. Eindelijk hoestte hij hevig, en met eene ernstige stem achtereenvolgens de eerste, daarna de tweede letter van ieder woord noemende, gaf hij mij de volgende reeks op:
mmessunkaSenrA. icefdoK.segnittamurtnecertserrette, rotaivsadua, ednecsedsadnelacartniiiluJsiratrac Sarbmutabiledmek meretarcsilucoYsleffenSnI.
Toen ik gereed was, was ik waarlijk aangedaan; deze letters, één voor één opgenoemd, hadden geen zin opgeleverd; ik verwachtte dus, dat de professor een sierlijken latijnschen volzin statig van zijne lippen zou laten vloeien.
Maar wie had zoo iets kunnen denken! Een hevige vuistslag deed de tafel dreunen. De inkt spatte uit den koker, de pen viel uit mijne hand.
“Dat is het niet,” riep mijn oom, “dat heeft geen gezonden zin!”
Vervolgens het vertrek met bliksemsnelheid doorvliegende en de trap als eene lawine afstormende, snelde hij de Koningstraat in en was in een oogenblik uit het oog verdwenen.
Hoofdstuk IV
Vrees voor het raadselachtige werk. — Waar is oom? — Moeilijkheden der ontcijfering. — De sleutel gevonden
“Is hij weg?” riep Martha, die kwam aanloopen op het geraas van de huisdeur, die zoo hard was toegetrokken, dat het geheele huis er van dreunde.
“Ja!” antwoordde ik, “voor goed weg!”
“Hoe is het met zijn middagmaal,” vroeg de oude meid.
“Hij zal niet eten!”
“En met zijn avondeten?”
“Hij zal niet eten!”
“Wat!” zeide Martha, hare handen ineenslaande.
“Neen, goede Martha! hij en niemand in huis zal meer eten! Oom Lidenbrock wil ons allen honger laten lijden, tot hij een oude vod ontcijferd heeft, die volstrekt onmogelijk te ontcijferen is!”